Hoe werkt het oog?

werking oog

De verschillende delen van het oog vervullen bij het omzetten van licht in beelden elk een specifieke taak.

1.De oogspieren zitten met één uiteinde achter in de oogkas vast en met het andere uiteinde aan de buitenkant van het oog. Er zijn vier rechte oogspieren die boven, onder en aan de twee zijkanten van het oog vastzitten en waarmee het oog naar boven, naar onder en opzij kan worden gedraaid. Er zijn ook twee schuine oogspieren die zorgen voor het schuin naar boven en schuin naar beneden kijken.

2.Het harde oogvlies, de harde oogrok of de sclera is de buitenste laag van het oog. Het is een stevig, wit, ondoorzichtig vlies waaraan de oogspieren zijn bevestigd. Het bestaat uit bindweefsel, geeft het oog stevigheid en beschermt de binnenste delen van het oog. Het omgeeft het grootste deel van de oogbol en gaat aan de voorzijde over in het doorzichtige hoornvlies.

3.Het vaatvlies of de choroidea bevindt zich aan de binnenkant van de sclera. Het is een dicht netwerk van bloedvaatjes dat onder meer voor de voeding van de staafjes en kegeltjes in het netvlies van het oog zorgt. Ongeveer daar waar de oogrok overgaat in het hoornvlies, gaat het vaatvlies over in het regenboogvlies of de iris, waarin de pupil zit.

4.Het netvlies of de retina is een flinterdun, lichtgevoelig vlies dat de binnenzijde van het oog bekleedt. Het strekt zich uit van de plaats waar de oogzenuw de oogbol binnenkomt tot daar waar het vaatvlies in het regenboogvlies overgaat. Het netvlies bestaat uit de verschillende lagen: de buitenste laag of de pigmentlaag is door het aanwezige pigment donker gekleurd. Onder de pigmentlaag zit de laag van de zenuwcellen, ook wel zintuigcellen of fotoreceptoren genoemd. Er zijn twee soorten: de kegeltjes – ongeveer zes miljoen per oog – hebben licht nodig om te functioneren en kunnen details en kleuren waarnemen. De staafjes hebben weinig licht nodig en nemen in het donker grove contouren waar. Het netvlies ontvangt het licht, de kegeltjes en de staafjes zetten de lichtprikkels om in de zenuwprikkels die langs de optische zenuw naar de hersenen worden verzonden. Daar kan het beeld uiteindelijk worden geïnterpreteerd.

5.De oogzenuw, optische zenuw of nervus opticus leidt de zenuwprikkels die door het netvlies gevormd zijn, naar onze hersenen. Daar wordt het beeld geïnterpreteerd. In de oogzenuw zitten ruim een miljoen zenuwvezels. Per zenuwvezel worden tegelijkertijd verschillende signalen aan de hersenen doorgegeven. Meer dan vijftig procent van alle zenuwimpulsen die in de hersenen aankomen zijn afkomstig van de ogen. De plek waar de oogzenuw aan de oogbol vastzit, is de kop van de oogzenuw of papil.

6.De blinde vlek is ongeveer anderhalve millimeter groot en bevindt zich op de plek waar de oogzenuw vast zit aan het oog. Op die plaats zit geen netvlies, dus ook geen kegeltjes en staafjes, zodat het licht dat op de blinde vlek valt niet in zenuwprikkels wordt omgezet en we er dus niets mee kunnen zien, vandaar uiteraard de naam.

7.De gele vlek of macula lutea ligt midden achter op het netvlies, pal achter de pupil. Ze is heel klein, maar bevat een hoge concentratie kegeltjes en is daardoor de meest gevoelige plek van het netvlies. De gele vlek stelt ons in staat kleine details duidelijk waar toenemen. Rondom de macula lutea spreken we van de periferie, waarin het aantal kegeltjes afneemt naarmate de afstand tot de macula lutea toeneemt.

8.De bloedvaten zorgen voor de voeding van het oog.

9.Het glasachtig lichaam, corpus vitreum of glasvocht, is een heldere, geleiachtige vloeistof omgeven door een dun vliesje, die het midden van het oog vult en die alle lagen die de binnenbekleding van het oog vormen tegen de buitenwand aandrukt.

10.Het straalvormig lichaam of corpus ciliare ziet er uit als een verdikking op de plaats waar het vaatvlies in het regenboogvlies overgaat. Het bestaat uit een ring van geplooide spieren die de lens dragen.

11.De achterste oogkamer is de plaats waar het kamerwater, een heldere vloeistof en voedingsstoffen voor het hoornvlies, de lens en het glasachtig lichaam bevat, wordt aangemaakt. Deze ruimte ligt achter de iris, daar waar de lens is opgehangen. Het kamerwater stroomt langs de ooglens door de pupil naar de voorste oogkamer.

12.De voorste oogkamer is de ruimte tussen het hoornvlies en de iris. Doordat constant kamerwater wordt aan- en afgevoerd, blijft de druk in de oogbol constant.

13.De pupil is de donkere opening in het midden van de iris. Door de pupil komt licht in het oog. Bij veel licht, zoals fel zonlicht, wordt de pupil kleiner om het netvlies af te schermen, bij weinig licht, zoals in een donkere kamer, wordt de pupil groter om meer licht tot het oog toe te laten.

14.Het regenboogvlies of iris is het gekleurde vlies dat vooraan in het oog achter het hoornvlies is gespannen. Centraal zit een opening, de pupil. Door het groter en kleiner maken van de pupilopening bepaalt de iris hoeveel licht er in het oog komt. Valt er te veel licht in het oog, dan trekt de kringspier van de iris zich reflectorisch samen en wordt de pupil kleiner, bij te weinig licht wordt de pupil groter. De kleur van de iris wordt bepaald door de hoeveelheid pigmentcellen. Zijn er veel pigmentcellen, dan is de iris bruin, zijn er weinig, dan is hij blauw of grijs.

15.Het hoornvlies of cornea is het transparante, heldere vlies aan de voorzijde van het oog. Het neemt over een groot oppervlak licht op en verbuigt het naar de pupil. Het hoornvlies staat in voor twee derde van de totale lichtbreking, waarbij de lichtstralen naar het netvlies worden afgebogen. Het hoornvlies bevat veel zenuwuiteinden en is daardoor heel gevoelig. Over het hoornvlies wordt, om te verhinderen dat het uitdroogt, traanvocht geknipperd.

16.De ooglens of lens cristalina is de heldere lens die net achter de pupil is opgehangen. Samen met het hoornvlies zorgt de ooglens ervoor dat de lichtstralen die het oog binnenvallen worden gebundeld en afgebogen, zodat ze precies op het netvlies vallen. Dit proces wordt refractie genoemd. Doordat de lens elastisch is kan ze, naargelang de afstand tot het bekeken object, door middel van een inwendige oogspier, de accommodatiespier, platter of boller worden. Daardoor kan zowel van een voorwerp dichtbij als van een verder verwijderd object op het netvlies een scherp beeld worden geprojecteerd. Het beeld op het netvlies is het omgekeerde beeld van het voorwerp waarvan het oog de lichtstralen heeft opgevangen.

Wenst u meer informatie of wilt u meteen een afspraak maken?

Contacteer ons of bel 0032 (0)2 741 69 99